Een feuilleton in 71 korte hoofdstukken.
HOOFDSTUK 1
DE HOOFDREDACTEUR 2001 Redactie Ringlaan, Hasselt
Van dat hele spionageverhaal wist ik nog niets toen Van Berloo binnenkwam met die grote doos. De zak met koffiekoeken die er bovenop lag, kreeg meer aandacht van mij. Elke dag bracht hij ermee naar de krant, voor tijdens de redactievergadering. Hij betaalde die uit eigen zak, zo is hij. Ik mag die man wel. Hij weet wat talent is, hij heeft mij dan ook aangeworven. Dat zegt genoeg. Hij gaat recht door zee, noemt de dingen bij hun echte naam en vult elke dag de krant met regionaal nieuws waar tachtig procent van onze provincie naar uitkijkt. Hier in Limburg, zijn wij heer en meester. Wie iets te melden heeft moet langs ons passeren. Politiek, economie, wetenschap, sport en reclame, allemaal door datzelfde poortje. De redactieraad zat rond de tafel in de vergaderzaal. Van een fusie met Gazet van Antwerpen hadden wij toen nooit gehoord. Het klassieke horizon-syndroom; we weten alles over de ander, maar over onszelf? Hola! Daar begrijpen we geen gebenedijde knijt van. Internet, consolidatie in de media, dat was voor iedereen Chinees. Onze oplage is nooit meer zo hoog geweest als twintig jaar geleden.
“Feiten zijn heilig, de meningen vrij.”, wij journalisten dragen die leuze hoog in ons vaandel. Het probleem is dat de meeste van onze lezers niet eens het verschil kunnen maken tussen feiten en meningen of waarheid en leugen. Op de koop toe hebben ze meestal een mening die geen enkele steek houdt. We hielden regelmatig enquêtes, om onze lezers beter te leren kennen. Het is niet omdat iets daadwerkelijk gebeurd is, dat het ook ‘de waarheid’ zou zijn, dat heb ik geleerd. Sinds de ontplooiing van de epistemologie spelen de feiten geen enkele rol meer: ‘de waarheid is wat ik waarneem’. Tot we tegen de betonnen muur van de werkelijkheid botsen, natuurlijk. Feiten hebben de neiging hardnekkig te zijn. In tegenstelling tot meningen, die kunnen altijd bijgesteld worden. “Eines Tages werden die Lügen unter ihrer eigenen Last zusammenbrechen, und die Wahrheit wird wieder triumphieren,” zei eens iemand. Dat de leugens onder hun eigen gewicht in mekaar zullen stuiken, dat daarna de waarheid zal triomferen. Persoonlijk vind ik het een overtrokken religieus geloof in ‘De Waarheid’. (Pauze voor Taratara, trompetgeschal) Goed, een citaat staat altijd netjes. Het lijkt of je belezen bent.
Wij deden rond de millenniumwisseling ons eigen ding. Het kantoorgebouw was een modernistische betonnen balk op de Hasseltse Ring. Heel herkenbaar seventies stak het mooi uit boven de beplanting van de goed onderhouden tuin. Je voelde dat er over nagedacht was. Iemand met kennis van zaken had het ontworpen, verhoudingen, materialen, alles klopte. Deze architect wist wat auteurs en journalisten nodig hadden om creatief te kunnen werken. We hadden een gezellig en toch zakelijk vergaderzaaltje, ieder een eigen kantoortje, alles in strakke 70’s-stijl, een beetje die Scandinavische sfeer, zwart- groene leistenen vloer bij de inkom. Iedereen had recht op zonnelicht langs de vier windstreken en privacy: elk een kamertje, met zicht op de tuin én het atrium. De gang was een ontmoetingsplaats, een draadrek met tijdschriften met de krantenhangers, die open-trappen-structuur, oranje percolator van Dieter Rams op een laag tafeltje, bruine handgemaakte, mokken.
Daarnaast zwarte lederen kussens in zeepgewassen houten zetels met gebogen lijnen. Lage muurkasten -met vooraan korte pootjes en kleine aluminium handvaten- leunden met hun luie rug tegen de witte betonnen muren. Het kon allemaal recht in dat vergane maandblad Avenue. Natuurlijk slingerden er kranten en magazines van gisteren en vandaag rond. Elke vijftien meter waggelde er een aluminium asbak op een poot. Ik heb die van mij er per direct uit gekegeld. Roken kon toen nog op de werkplek. Ik corrigeer, dat was een vereiste, samen met drank natuurlijk. (Als je drinkt op kosten van de firma dan is werken veel interessanter, de dag gaat snel voorbij. Dat moet je écht eens proberen.) Het meubilair bestond uitsluitend uit unieke stukken, van die meubelfabriek uit Zwartberg. Juist: Velda. Alles was maatwerk, echt vakmanschap, niks te flatpacken daar. Al die stoelen, kasten, bureaus hebben ze na de fusie helemaal uitgebroken, in stukken gezaagd en brandhout van gehakt. Achetraf lijkt het een wraakmaatregel tegen goede smaak. Een mens begrijpt dat toch niet? Je zou denken: ze gaan het bewaren, we gaan er een museum voor maken, dit is een beschermd monument. Hier kan alles uit die periode worden bijeengebracht. Nee, de beuk erin. Een paar wandkasten, wat kantoormateriaal heb ik uit de container gered. Die staan hier boven. Ik heb er een blaam mee opgelopen, dat maakt niet meer uit. Diefstal noemden ze het in het PV. De prijs van brandhout ligt hoog, dat kan ik meegeven. Als ze een hond willen slaan, dan vinden ze een stok. We zijn tot een minnelijke schikking gekomen en mijn ontslag werd een combinatie van willen en moeten opstappen.
Dus, wij gingen binnen: De bende van de vloer: Marc De Bonte, Jean Van Immerseel en ik, Carol Verbrugge. Van Berloo, was in de keuken bezig met zijn broodjes en koeken. Ik huppelde een paar bureaus terug om te kijken waar hij bleef. Bij het aanrecht dronk hij een grote slok water van de kannentuit. “We zijn er,” zei ik, zoals elke dag. Hij keek me aan, ik dacht, ‘Hij ziet geel’. “Je bent zo bleek,” zei ik. “Kater, gisteren weer te laat gewerkt, vandaag te vroeg op. Zet jij deze doos even bij jou in je bureau? Ik wil het er straks even over hebben.”, zei hij en gaf een kus aan de lucht naast mijn wang. Ik nam de doos ordners onder de arm en we slenterden naar de vergaderzaal. Hij hoestte op de rug van zijn hand met die gele fumé vingers. Zijn vette grijze haren kleefden tegen zijn voorhoofd. “Volgens mij heb je koorts, Van Berloo.”, zei ik. Ik legde mijn hand even op zijn schouder, mijn hand voelde door zijn versleten trui hoe hij klam gloeide. Hij antwoordde niet op mijn vraag, knikte nee: geen koorts. “Ik sta verder weg geparkeerd, ik heb wat gelopen, Carol.” In de vergadering overliepen we wat we die dag zouden brengen. Er zijn de persberichten, die werden allemaal nog per fax of post afgeleverd. Een newsfeed hadden wij niet. We kregen de lijst van de persconferenties en belangrijkste berichten via het persagentschap NOVAFAX -per fax dus-, soms via de telex. Wij wisten alles een week op voorhand, onder ‘embargo’. Je wist het allemaal, je moest erover zwijgen, vreemde wereld die pers. Zo kan je zien dat het allemaal PR was, dacht ik later. Een hoop krantenartikels werden elke dag door losse medewerkers gemaakt, de legendarische gebroken armen en benen, de verkeersongevallen. We hadden in de belangrijkste steden en gemeenten van onze provincie iemand zitten die de politiek volgde vanuit ons standpunt, de andere kant was des duivels. We waren een verzuilde conservatieve katholieke krant met een moderne lay-out. Of dat dachten ze bij de drukkerij toch. Boven de deur hing een houten kruis met een plastic Jezus, er werd veel vergeven en niks vergeten. Dagelijks beschreven en verdedigden wij de status-quo. De redactieraad bekeek na de verdeling van de persberichten vooral de provinciale onderwerpen of beter gezegd de dingen die van hier en toch letterlijk verder reikten dan onze kerktoren. Dat zijn dus de grotere thema’s: ‘Mekaniek, Elentriek, Waterleiding, Stinkfabriek’. Zo noemden wij toen Ford, Electrabel, Albertkanaal, Tessenderlo Chemie en zo verder. Daarnaast bekeken we ook wat de politici van de tegenpartijen allemaal nalieten om te doen. Bij voorkeur schreven we over onze eigen burgemeesters in de plaats van over die ’s ochtends vroeg aangeschoten kostuums uit Brussel; tenzij het overlapte zoals in Tongeren, Peer, Genk… Dat zat meestal tussen de persberichten. Het was kiezen wie we naar welke sandwichlunch met de verborgen boodschap zouden sturen. De Bonte deed meestal de dispatch. Hij belde een lijstje correspondenten op, stuurde ook onze vaste mensen uit. Af en toe zat er een uitschieter tussen; je werd uitgenodigd voor een saaie cijferopsomming, dan kondigde kladschilder Minister Daems over de broodjeslunch laconiek aan dat hij de posterijen zou privatiseren. Dat soort grappen. Dan moest iemand van ons het opvolgen. Er leek iets te broeien met vergiftigde kippen die in een doofpot moesten. Niemand keek ervan op. “Iets onder boeren en veevoedermiljonairs, meer iets voor de Vlaanders.”, zei Van Immerseel. Iemand stelde voor om wat te brengen over een vegetarisch maal bij Total. Ik lachte hardop, maar het werd echt gedrukt, met een foto van het bord groenten erbij, onbegrijpelijk. Daarmee leek de dioxinekous af.
Ik kreeg meestal de faits-divers. Ik zuchtte eens, deed dan alsof ik het erg vond. Ik had al lang geleerd om ‘moeilijk’ te doen over werk en dan zo weinig mogelijk te bewegen. Ik was snel van begrip. Van Berloo gooide de fax die hij al de hele tijd vasthield met het persbericht van ‘Veilinghuis Blaser’ op de cirkante tafel. (Die tafel had ik ook graag van de container gered.) “Judith heeft weer een veiling,” zei hij en keek naar mij. Ik nam het blad van de vergadertafel. De anderen keken naar mij. Ze wachtten op mijn deskundig advies. “Deze gaan we eens overslaan,” zei ik, “allemaal spullen met een stekker aan en een derderangs meubelzaak.” Ik legde het blad weer neer. Uit de reactie kon ik opmaken dat ik het foute advies gaf. “Altijd meegenomen: schatten op zolder,” corrigeerde Van Berloo, “spek naar jouw bek. Wij brengen dat! En we zetten het vooraan! Of heb jij niks dat defect is. Een stofzuiger of een strijkijzer? Iedereen heeft een apparaat in huis dat defect is. Iedereen wil het voor een prikje vervangen.” Ze lachten allemaal. “Volgens mij zit hier wat in.”, zei hij wat stiller naar mij toe, “Er zijn alweer Amerikanen mee gemoeid.” Ik bekeek het blad nog eens, zag er niks speciaals in. Dat soort stukjes was voor mij. Bladvulling, de dingen waar een echte journalist op neerkijkt. Iets met een traan, een spectaculaire faling, een scheiding; kleine dingen die verkeerd lopen. Zelf vond ik het de artikels waar de mensen de krant voor kochten. Geen intellectuele prietpraat, dat leest niemand. Bon, misschien een beetje cynisch. Ik zag mezelf eerder in de rol van de internationaal gerenommeerde onderzoeksjournalist. HUMO of KNACK daar moest ik zijn, of de Volkskrant, Libératon of The Guardian, Washington Post. Maar nu even niet.
Met de veilingmeesters kon ik altijd goed over weg. Die zagen in mij een goedkope publiciteitsmachine voor hun aankomende verkopen per opbod, ik zag in hen de leveranciers van goedkoop antiek voor mijn prille collectie. Zij hebben volk nodig in hun zalen, anders gaat het spul te goedkoop buiten en ik zit met een huis dat smaakvol ingericht moet worden. Daarbij, zij leven van de commissies. In een interviewvorm bazelden ze wat over één of ander antiek waardevol stuk dat volgens hen voor twee keer niks van de hand zou gaan, het lokaas van de dag. Iedereen kent ondertussen die oude truc om volk te lokken. Toch, simpele hals blijft geloven dat hij die Frans Hals gratis en voor niks gaat vinden. In ruil voor mijn objectief relaas, kreeg ik een lot toegewezen dat ze vergeten waren te registreren of wat zogezegd kapot gegaan was tijdens het transport. Tenzij ze een hoger belang dienden, dan kreeg ik een weeskind dat niemand wou. Soms viel het mee, soms sloeg dat tegen; een gekregen paard en een half woord. In de catalogus stond er dan ’geannuleerd’. Als je genoeg rommel door je handen laat glijden, voel je het verschil tussen Ming en Ding met de toppen van je duimen met je ogen dicht. Op den duur ken je de trappen van vergelijking: rommel, brocante, antiek. Op de scheidingslijnen viel wat te verdienen. Zo kwam die cursus kunstgeschiedenis van de hogeschool toch van pas. In ruil voor een half blad in de krant, schoven ze mij dat kleine vaasje, een schilderijtje, een Japans kastje of een art-deco armband toe. Niks gratis, wel voor een prijsje was het van mij. Soms -eerlijk waar- moest ik ook mijn hand eens opsteken tijdens de veiling, notarissen enzovoort, niet waar. Alle papieren waren altijd in orde. Dat zogezegde commissiebod? In Tongeren was ik dat echt héél vaak. Alles verliep altijd legaal. Klein grut natuurlijk.
De jaren ’80-’90 waren echt een bemesting van de grond voor wat nog komen moest. We zaten er midden in en hadden niks in de gaten. Er werd op industriële schaal gesjoemeld met de aankopen van Agusta helikopters, KB-Lux draaide als geen tierelier, die Kirschen-affaire bleef aanslepen en die kinderen werden godverdomme gekidnapt. In Luik werd een politicus geliquideerd, aan de Middellandse Zee vochten we mee in een goedgekeurde burgeroorlog (weliswaar aan de verkeerde kant, bleek later). Een fotomodel uit Roeselaere pronkte op de foto met de latere president Donald Trump samen met die andere slijmerd die zelfmoord moest plegen. Krantenmagnaten vielen overboord van hun privéjacht. Soms denk ik dat ze ons in de jaren negentig met opzet bezighielden met dat mierenneuken, om de aandacht af te leiden met wat vertier: sex-‘n-drugs-‘n-rock-’n-roll, die stijl. Zij gaan over miljoenen lijken, dat weet ik ondertussen zeker. We hadden die morgen kort gediscussieerd of ik het nu wel of niet zou doen. Mij kon het niets meer schelen, elektronica is oninteressant. Ik krijg het heen en weer van druktoetsen met lichtjes. Hier viel voor mij geen vis te vangen, het ging blijkbaar om computers. Halfweg de jaren ’90 zwengelden ze dat beursgedoe over computers, Apple-fanboys en Lernout & Hauspie aan.
Het derde millennium werd ingezet met een knal en Van Berloo hakte een knoop door. “2400 karakters plus een grote foto van die computers. Carol, graaf eens wat dieper.” Dat had hij nog nooit gezegd, gewoonlijk kon het niet oppervlakkig genoeg zijn.